Memling in Brugge
15e eeuw: Memlings intrede
1465: Aankomst
In 1465 schrijft Hans Memling zich in de Brugse poortersloge in als poorter. Vanaf dan is hij een echte Bruggeling. Zo’n inschrijving is weliswaar geen gemakkelijk proces: het poorterschap moet goedgekeurd worden door het plaatselijk gerecht (de vierschaar). Bovendien hangt er een prijskaartje aan van 10% van je vermogen.
Memling arriveert in Brugge op een moment waarop het de stad aan groot schilderstalent ontbreekt, hoewel de vraag hoog is. Zowel abten als bankiers geven hem zijn eerste grote opdrachten, denk maar aan Laatste Oordeel
(1467 - 1471) en De triptiek van Jan Crabbe (circa 1472). Ook waar Memling gaat wonen lijkt een bewuste keuze. Hij vestigt zich in de Jorisstraat, een belangrijk knooppunt waar hij zich dicht bij rijke opdrachtgevers bevindt. Zo is de straat verbonden met het Beursplein, het commerciële hart van Brugge waar de Italiaanse loges zijn gevestigd. Iets ten westen van het Beursplein zitten de Spaanse kooplieden.
In 1480 koopt hij het huis aan de Jorisstraat en enkele jaren later breidt hij zijn woonst uit zodat hij kan voldoen aan de vele opdrachten die binnenstromen.
1472: Crabbetriptiek
Jan Crabbe was een abt van de Abdij Onze-Lieve-Vrouw Ten Duinen. Daarnaast was hij ook een politiek raadgever en kunstliefhebber. Hij bestelde een altaarstuk bij Memling, later de Crabbetriptiek genoemd, één van Memlings vroegst te dateren werken. In het middenpaneel is Crabbe al knielend afgebeeld als opdrachtgever. In de 18e eeuw werd het werk verzaagd om de panelen afzonderlijk te verkopen. Daardoor is de triptiek vandaag niet als geheel bewaard. De buitenluiken met de Annunciatie zijn uiteindelijk in de collectie van Musea Brugge terechtgekomen.
1479: Johannesretabel en de Floreinstriptiek & 1480: Adriaan Reinstriptiek
In 1479 voltooit Memling twee altaarstukken: het Johannesretabel en de Floreinstriptiek. Het zijn de enige werken die zowel gedateerd als gesigneerd zijn. Memling maakte beide werken in opdracht van de broeders en zusters van het Sint-Janshospitaal. Het Johannesretabel is speciaal gemaakt voor het hoofdaltaar in de nieuwe koorapsis van het hospitaal. In hetzelfde jaar schildert Memling de triptiek met de Aanbidding van de Koningen voor de broeder Jan Floreins, die later meester van het Sint-Janshospitaal wordt. Het drieluik stond mogelijk opgesteld op een zijaltaar in de hospitaalkapel. Floreins wordt in het centrale paneel al biddend afgebeeld.
In 1480 schildert Memling een retabel met de Bewening voor de broeder Adriaan Reins. Het jaartal en de initialen van Reins zijn op de lijst van het middenpaneel geschilderd.
ca. 1470, 1480 en 1487: Drie portretten
Een derde van het bewaarde oeuvre van Memling bestaat uit portretten. Daarvan bevinden zich er drie in de collectie van Musea Brugge. Eén van die portretten is dat van Francisco (?) De Rojas (circa 1470). Hij is een nakomeling van een invloedrijke Spaanse familie en ambassadeur van Spanje bij het Bourgondische hof. Het is echter niet zeker of de geportretteerde man wel degelijk Francisco is, of een ander lid van de Rojas familie.
Memling schildert ook twee portretten van Brugse patriciërs: het Portret van een jonge vrouw uit 1480 en de Diptiek van Maarten van Nieuwenhove uit 1487. Maarten van Nieuwenhove was bovendien niet zomaar een Bruggeling, hij werd in 1497 burgemeester van de stad en behoorde sinds de aantreding van Maximiliaan van Oostenrijk tot diens aanhang.
Het Portret van een jonge vrouw wordt in de 17e eeuw in Brugge verkocht en later aan het Sint-Juliaanshospitaal geschonken. In de 17e eeuw schenkt ook de familie Van Nieuwenhove de Diptiek van Maarten van Nieuwenhove aan het Sint-Juliaanshospitaal. Na de sluiting van het hospitaal komen beide schilderijen in 1815 in het Sint-Janshospitaal terecht.
1484: Moreeltriptiek
In 1484 voltooit Memling een altaarstuk in opdracht van Willem Moreel. Willem is een belangrijke politicus uit Brugge, en heeft voor zijn privékapel in de Sint-Jacobskerk een altaarstuk nodig. Hij is onder meer bestuurder van Banco di Roma, gerespecteerd stadsfunctionaris en burgemeester. Op het drieluik is hij samen met zijn vrouw, zestien van hun achttien kinderen, en beschermheiligen afgebeeld.
1482 - 1489: Reliekschrijn van de Heilige Ursula
Het Ursulaschrijn maakt Memling in opdracht van de broeders en zusters van het Sint-Janshospitaal. Het vorige schrijn dateert uit circa 1400-1415. Het nieuwe schrijn is een vergulde reliekkast waarvan de zijwanden door Memling zijn beschilderd. Op 21 oktober 1489, de feestdag van de heilige Ursula, wordt in het koor van de hospitaalkapel het oude Sint-Ursulaschrijn vervangen door het nieuwe schrijn. De zijwanden verbeelden zes scènes over de pelgrimstocht van Ursula, drie op iedere lange zijde.
19e eeuw: Museum Sint-Janshospitaal
1839 en 1958: Sint-Janshospitaal en haar museale context
De werken die Memling voor het Sint-Janshospitaal maakt, zijn van in het begin nauw verbonden met het leven van de broeders en zusters. Het Ursulaschrijn blijft tot de 20e eeuw in de gasthuiskapel opgesteld. Het Johannesretabel staat tot 1637 op het hoofdaltaar van diezelfde kapel, maar wordt onder het Franse regime naar Parijs gebracht. In die periode wordt het beheer van het hospitaal en andere weldadigheidsinstellingen overgedragen aan de Commissie van de Burgerlijke Godshuizen. Het retabel keert pas in 1815 terug naar het Sint-Janshospitaal. Datzelfde jaar verhuizen ook de Diptiek van Maarten van Nieuwenhove en het Portret van een jonge vrouw voor het eerst naar het Sint-Janshospitaal.
De collectie uit de kapittelzaal is op dat moment enkel op aanvraag te bezoeken. Maar door de stijgende belangstelling voor het schilderijenkabinet, moet er naar een alternatief gezocht worden. Nadat het Ursulaschrijn ook is overgebracht naar de kapittelzaal, wordt in 1839 de zaal opengesteld voor publiek. Vanaf 1839 kunnen we dus spreken van het ontstaan van het eerste museum in het Sint-Janshospitaal. Bezoekers kunnen het schilderijenkabinet dagelijks bezoeken, behalve op zon- en feestdagen. Dankzij bewaarde bezoekersregisters kunnen we vandaag nog steeds nagaan wie het Sint-Janshospitaal bezocht. Die registers kwamen tot stand door een koninklijk bezoek in 1843 van de Engelse koningin Victoria en prins Albert. Vanaf dan kunnen naast prominente figuren, ook dagelijkse bezoekers het register ondertekenen. Zo weten we dat ook schilders zoals Gustave Courbet, Georges Seurat, Paul Gauguin en Henri de Toulouse-Lautrec de collectie bezochten.
De collectie van het schilderijenkabinet blijft groeien. Maar dat zorgt ervoor dat de werken van Memling niet langer dé blikvanger zijn voor bezoekers. Daarom beslissen de kloosterlingen om de andere schilderijen uit de kapittelzaal weg te halen. De architect Louis Delacenserie (1838-1909), die op dat moment de restauratiewerken aan de hospitaalgebouwen leidt, krijgt de opdracht om ook het interieur van de oude kapittelzaal te vernieuwen. Het museum heropent in april 1891 als een ‘Memlingmuseum’, uitsluitend met Memlings oeuvre.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog moeten de werken van Memling Brugge verlaten. De panelen en het schrijn worden in juni 1942 verplaatst naar het kasteel van Lavaux-Sainte-Anne. Twee jaar later, in juni 1944, worden de werken van Memling overgebracht naar de bankkluizen van de Société Générale de Belgique in Brussel. Pas op 17 mei 1945 keerden ze terug naar het Sint-Janshospitaal. Na de oorlog beschikt de kapittelzaal niet langer over de nodige ruimte om bezoekers te ontvangen. Vanaf 1958, het jaar van de Wereldtentoonstelling, worden de voormalige ziekenzalen als museum ingericht. Later krijgt ook de zolder een museumfunctie.
19e eeuw: Heropleving
19e eeuw: Herwaardering
Memlings oeuvre raakt na verloop van tijd enigszins in de vergetelheid. In de 17e eeuw is er nog nauwelijks aandacht voor zijn werk. In de 19e eeuw is er een algemene herwaardering voor de schilderkunst uit de 15e en 16e eeuw.
1794 en 1815: Het Frans bewind
In 1794 sluiten de Franse bezetters kerken en kloosters. De kunstwerken nemen ze in beslag en de belangrijkste stukken worden naar Parijs gebracht. Samen met gestolen kunstwerken uit andere landen stelt Napoleon ze tentoon. Het Musée Central krijgt na 1799 de naam ’Musée Napoléon’. Omdat het museum in bezit komt van een groot aantal religieuze kunstwerken, trekt het veel kunstliefhebbers aan. De Duitse filosoof Schlegel schrijft in internationale tijdschriften over de schitterende collectie in het Musée Napoléon. Zijn teksten over de oude kunst kennen een grote verspreiding.
De nederlaag van het Franse leger bij Waterloo (1815) speelt indirect een rol in de herontdekking van de Vlaamse Primitieven. Het Musée Napoléon wordt zo goed als leeggehaald en de werken keren terug naar hun rechtmatige eigenaars. Omdat een aantal kerkelijke instellingen ondertussen verwoest of opgeheven zijn, moeten verschillende kunstwerken op zoek naar een ander onderkomen. Zo krijgt de Stedelijke Academie van Brugge de werken uit de ondertussen afgebroken Sint-Donaaskathedraal. Eén van die werken is de Moreeltriptiek.
1830: Pasgeboren Belgïe
De herwaardering van de schilderkunst uit de 15e en 16e eeuw kent een echte vlucht vooruit dankzij het nationale gevoel dat zich na 1830 in het pasgeboren België ontwikkelt. Door aan de Vlaamse kunst een nationalistische functie te geven, hoopte men het culturele belang van België te benadrukken.
1867: James Weale
In 1855 komt de Engelsman William Henry James Weale (1832-1917) aan in Brugge. Weale toont een grote belangstelling voor de bescherming van religieuze kunst. Op dat moment is de wetenschappelijke kennis over schilderkunst uit de Lage Landen niet erg groot. Ook het verblijf van een aantal topstukken in het Musée Napoléon heeft daar geen verandering in gebracht. Volgens James gaat een betere kennis van de werken hand in hand met een toenemende appreciatie ervan. Dus publiceert hij over de werken in onder meer ‘Journal des Beaux-Arts' en schrijft in 1861 de 'Catalogue du Musée de l’Académie de Bruges. Notices, et descriptions avec monogrammes, etc.' Die catalogus van het Brugse Museum van de Academie bezorgt Weale internationale aanzien als kunstkenner. In 1867 organiseert hij samen met Jules Helbig en kanunnik Jean de Béthune de eerste tentoonstelling ‘Tableaux de l’ancienne Ecole néerlandaise’ in de hallen van het Brugse Belfort.
1902: l’Exposition des Primitifs flamands
In 1902 is het Provinciaal Hof het decor van een grote tentoonstelling gewijd aan de Vlaamse primitieven. Hiervoor stelt het Memlingmuseum zijn meesterwerken ter beschikking. Dat de tentoonstelling plaatsvindt in Brugge, is niet geheel toevallig. Oorspronkelijk wil Philogène Wytsman de expo in Brussel organiseren, maar de stad Brugge weigert om haar werken uit te lenen.
Doordat de tentoonstelling 413 werken uit de 15e en 16e eeuw samenbrengt, hopen de organisatoren dat er heel wat nieuwe kennis en inzichten over de werken zou ontstaan. Kunstwerken toegeschreven aan dezelfde kunstenaar, worden voor het eerst naast elkaar geplaatst. Op die manier wordt het duidelijk dat enkele toeschrijvingen dringend aan herziening toe zijn.
20e eeuw: Overzichtstentoonstellingen
1994: ‘Hans Memling’
In Brugge worden overzichtstentoonstellingen zoals in 1902 een traditie. Voorbeelden van de belangrijkste tentoonstellingen in Brugge op het vlak van oude schilderkunst zijn onder meer ‘Maîtres Anciens’ (1905), ’Hans Memling’ (1939), ‘De eeuw der Vlaamse Primitieven’ (1960). In 1994, vijfhonderd jaar na zijn overlijden, organiseert het Groeningemuseum in Brugge een monografische tentoonstelling over Memling. De tentoonstelling is van cruciaal belang voor de herwaardering van Memlings oeuvre.